Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mer·gel·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitmergelen

mergelde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitmergelen
    • Ik mergelde uit. 
    • Jij mergelde uit. 
    • Hij, zij, het mergelde uit. 


Gangbaarheid