• mep·per
enkelvoud meervoud
naamwoord mepper meppers
verkleinwoord

de mepperm

  1. iemand die iets of iemand, al dan niet in figuurlijke zin, slaat
    • Mijn vader deelde zijn kennis alleen met het grote publiek tijdens de jaarlijkse open dag. Dan zoomde hij met de elektronenmicroscoop in op het oog van een dooie vlieg. Het oppervlak met bolletjes en haartjes dat zich dan openbaarde lokte steevast verbaasde reacties uit. Een succesnummer dus, net als de computers verderop, die een afbeelding van je gezicht printten in nulletjes en eentjes. Mijn vader sloeg zich altijd goedgehumeurd door die dag heen, hoewel hij vliegen de rest van het jaar uitsluitend met een mepper te lijf ging. [1] 
    • Wilders twitterde voorafgaand aan het staatsbezoek: 'Turkse humor: christen-pester, koerden-mepper, hamas-vriend en islamist Gül klaagt over tolerantie'. Volgens Rosenthal is Wilders zelf verantwoordelijk voor die uitspraak. [2] 
    • De broers van de tiener, Zemkan (26) en Zerian S. (24), gingen direct verhaal halen bij de flat van de mepper. Daarbij kwam Anil, die een lange celstraf uitzat na een eerder steekincident, naar buiten met zijn broer Sunil A. (38) en bejaarde ouders als versterking. [3] 
  2. iemand die wilde honden of katten vangt
93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]