• mei·knol
enkelvoud meervoud
naamwoord meiknol meiknollen
verkleinwoord meiknolletje meiknolletjes

de meiknolm

  1. (voeding) knol gewas
     En dan is er het varken: Baambrugse big in stoere, rosé gebraden plakken met wortel, meiknol, doperwten en zilveruitjes, een voorbeeldige hoofdschotel voor € 19,50.[2]
     Maar ik neem de zachtgegaarde kalfswang, aardappelmousseline met karnemelk gemonteerd, flinterdunne plakjes meiknol en kalfsjus (24 euro).[3]
59 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Wild in de Indische buurt” (04/06/2010), HP de Tijd
  3.   Weblink bron “Gijsbrecht: de geest van John Halvemaan waart nog een beetje” (07/05/2019), HP de Tijd
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be