meerijden
- mee·rij·den
- samenstelling van mee bw en rijden ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
meerijden |
reed mee |
meegereden |
klasse 1 | volledig |
meerijden
- ergatief als passagier in een voertuig vervoerd worden
- Hij was een stuk meegereden, maar vroeg op de hoek van de straat uit te kunnen stappen.
- Het woord meerijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meerijden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be