meelachen
- mee·la·chen
- samenstelling van mee bw en lachen ww
meelachen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
meelachen |
lachte mee |
meegelachen |
zwak -t
gemengd |
volledig |
- inergatief lachen met mensen die al aan het lachen waren
- ▸ Ze stortte zich op haar moeder en barstte in zo'n luide schaterlach uit dat iedereen, zelfs de stijve bezoekster, onwillekeurig moest meelachen.[1]
- ▸ "Het was ongelooflijk hoe ze dat onderwerp hebben aangepakt", glundert Kodde. Zijn leerlingen Lianne Klein Schaarsberg en Floor Beldman onderzochten vorig jaar de aanstekelijkheid van lachen en welke factoren het 'meelachen' bepalen.[2]
- Het woord meelachen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “KNAW Onderwijsprijs doorslaand succes” (03-04-2011), NOS