• mee·groei·en

meegroeien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meegroeien
groeide mee
meegegroeid
zwak -d volledig
  1. samen met iets anders stijgen of groter worden
     Dat er geen kortingen nodig zijn, betekent niet dat de zorgen over de pensioenfondsen voorbij zijn. Slechts 20 procent van de fondsen verwacht de pensioenen dit jaar geheel of gedeeltelijk te kunnen laten meegroeien met de lonen en de prijzen. Tweederde van de pensioenfondsen verwacht dat pas rond 2018 te kunnen doen.[2]
     Pensioenfondsen hebben een zwaar kwartaal achter de rug. Het duurt daardoor nog langer voor veel pensioenfondsen de uitkeringen en de opbouw weer kunnen laten meegroeien met de stijging van de lonen en de prijzen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Pensioenfondsen hoeven pensioenen niet te verlagen” (Dinsdag 1 september 2015, 13:01), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Belabberd kwartaal voor pensioenfondsen” (Vrijdag 16 oktober 2015, 00:25), NOS