Nederlands

 
mazurka
Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·zur·ka
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Russisch, in de betekenis van ‘dans’ voor het eerst aangetroffen in 1827 [1]
  • uit het Pools [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord mazurka mazurka's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mazurkav / m [3]

  1. Poolse volksdans, een dans in driekwartsmaat met een extra nadruk op de tweede tel (in tegenstelling tot een wals)
    • Op 3 november om 19.15 uur heeft in de kerk van Stavele het tweede feest van de traditionele muziek plaats. De eerste uitgave vorig jaar was een succes. Tijdens het feest maken jong en oud kennis met oude dansen als mazurka, bourree en tovercirkel.[4] 
    • Pianist Elan Sicroff, die nog met de weduwe van De Hartmann heeft samengewerkt, heeft met een keur aan collega-musici een flink deel van diens kamermuziek aan de vergetelheid onttrokken. De collectie plaatpremières reikt van een op 15-jarige leeftijd gecomponeerde mazurka tot twee nocturnes uit het begin van de jaren vijftig.[5] 

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen