manicuren
- ma·ni·cu·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
manicuren |
manicuurde |
gemanicuurd |
zwak -d | volledig |
manicuren
- overgankelijk handen en nagels verzorgen
- Ze liet zich altijd graag manicuren.
de manicuren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord manicure
- Het woord manicuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "manicuren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be