maakte schoon
- maak·te schoon
vervoeging van |
---|
schoonmaken |
maakte schoon
- enkelvoud verleden tijd van schoonmaken
- Ik maakte schoon.
- Jij maakte schoon.
- Hij, zij, het maakte schoon.
- Ik maakte schoon.
- ▸ Ze maakte 's ochtends schoon in het hotel in Kramfors, ging dan met de bus naar huis en deed de afwas in de lunchbarakken van de arbeiders bij de brugfundering en haastte zich daarna naar hem toe om het eten op tafel te zetten, alles in vliegende vaart en altijd met hetzelfde stralende humeur.[1]
- Het woord maakte schoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142