maakte plaats
- maak·te plaats
vervoeging van |
---|
plaatsmaken |
maakte plaats
- enkelvoud verleden tijd van plaatsmaken
- Ik maakte plaats.
- Jij maakte plaats.
- Hij, zij, het maakte plaats.
- Ik maakte plaats.
- Het woord maakte plaats staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.