maakte af
- maak·te af
vervoeging van |
---|
afmaken |
maakte af
- enkelvoud verleden tijd van afmaken
- Ik maakte af.
- Jij maakte af.
- Hij, zij, het maakte af.
- Ik maakte af.
- Het woord maakte af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.