• maak plaats
vervoeging van
plaatsmaken

maak (...) plaats

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plaatsmaken
    • Ik maak plaats. 
  2. gebiedende wijs van plaatsmaken
    • Maak plaats! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plaatsmaken
    • Maak je plaats?