• maï·ze·na·pap·jes, ma·ize·na·pap·jes

de maïzenapapjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord maïzenapap
    • Ze hadden maïzenapapjes van verschillende diktes gemaakt en daar ijzeren staven en bowlingballen in laten vallen. [1]