• lu·pus
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord lupus
verkleinwoord

de lupusm [2]

  1. huid tuberculose
  2. auto-immuunziekte van de huid
  • homo homini lupus
de mens benadert zijn medemens als een wolf
66 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]