Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • los af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aflossen

los af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflossen
    • Ik los af. 
  2. gebiedende wijs van aflossen
    • Los af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflossen
    • Los je af? 


Gangbaarheid