Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • loop sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenlopen

loop (…) samen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenlopen
    • Ik loop samen. 
  2. gebiedende wijs van samenlopen
    • Loop samen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenlopen
    • Loop je samen? 

Gangbaarheid