Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leg·de voor
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorleggen

legde voor

  1. enkelvoud verleden tijd van voorleggen
    • Ik legde voor. 
    • Jij legde voor. 
    • Hij, zij, het legde voor. 


Gangbaarheid