lechajim
- le·cha·jim
- van Hebreeuws לְחַיִּים uit חַיִּים (chajiem) "leven" met het voorvoegsel ל (le-) "naar, tot, voor, aan", dus: "op het leven"[1]
lechajim
- (Jiddisch-Hebreeuws) proost! (wens wanneer men iemand toedrinkt)
- Het woord lechajim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.