• laxe·ren
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘de stoelgang bevorderen’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
laxeren
laxeerde
gelaxeerd
zwak -d volledig

laxeren [3] [4] [5]

  1. (medisch) overgankelijk behandelen met laxeermiddelen
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]