laattijdigheid
- laat·tij·dig·heid
- afgeleid van laattijdig met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laattijdigheid | |
verkleinwoord |
de laattijdigheid v
- het te laat gebeuren van iets
- ▸ Wie hulp nodig heeft van een ambtenaar bij het invullen van de aangifte, kan hiervoor nog tot 29 juni een afspraak maken. De aanvraag voor die afspraak moet telefonisch gebeuren, via het nummer 02/575.56.66. De hulpverlening zelf zal in september doorgaan, in een kantoor van de FOD Financiën. Wie zo’n afspraak maakt, krijgt geen boete voor laattijdigheid.[1]
- Het woord laattijdigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Johan Rasking“Nog één week voor belastingaangifte” (22/06/2021), De Standaard