kruin
- kruin
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bovenste deel van hoofd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kruin | kruinen |
verkleinwoord | kruintje | kruintjes |
- het bovenste deel van het hoofd, dat gewoonlijk met haar bedekt is
- In sommige kloosterordes hebben de monniken een kruinschering of tonsuur, waarbij het haar van de kruin wordt weggeschoren.
- het bovenste deel van een boom waar de bladeren zitten
- Je zag vanuit de ramen de kruinen van twee grote platanen. [2]
- [1] tonsuur, kruinschering
- Het woord kruin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kruin" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kruin" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 121
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be