• kris·kras·sen

kriskrassen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kriskrassen
kriskraste
gekriskrast
zwak -t volledig
  1. chaotisch door elkaar bewegen
    • Zo werden grote bedragen uit Rusland en Zwitserland via Amsterdam overgemaakt naar Amerikaanse, Antilliaanse, Zwitserse en Russische rechtspersonen die nauw aan elkaar gelieerd waren. Dit 'giraal kriskrassen', het splitsen en weer samenvoegen van geldstromen, wordt toegepast om de herkomst van geld te versluieren. [2] 
    • De kruising is voor veel Amsterdammers een beruchte oversteek vanwege het kriskrassende verkeer. Het stadsdeel ontvangt dikwijls klachten over het kruispunt. [3] 
    • Rose’s enthousiasme weerklonk in de tomeloze energie waarmee zij ons kriskrassend door de stad reed en de opgewekte begroetingen die zij ontving en afvuurde op voorbijgangers. [4] 
85 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]