Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kraagt uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitkragen

kraagt (...) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkragen
    • Jij kraagt uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkragen
    • Hij kraagt uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitkragen
    • Kraagt uit! 

Gangbaarheid