• kou·kleum·den
vervoeging van
koukleumen

koukleumden

  1. meervoud verleden tijd van koukleumen
    • Wij koukleumden. 
    • Jullie koukleumden. 
    • Zij koukleumden. 
    • De kinderen hadden na school juichend de eerste sneeuw zien vallen, en ze opgevangen met grijphandjes, die koukleumden van de winterpret. [1]