• kop·pie

het koppieo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kop met het achtervoegsel -ie
  2. (figuurlijk) (informeel) (met reduplicatie) pienter verstand, slimheid
     De één zegt: “U had volkomen gelijk meneer. Dat was wat je noemt koppie, koppie”. De ander zegt: “Dat is sterk meneer, wij liepen maar domweg voorbij maar u had de situatie door”.[1]
  1.   Weblink bron
    Jos Ruting
    Een plaatje dat je nooit vergeet in: Hollands Maandblad  , Jaargang 6 (1964-1965), Stichting Hollands Weekblad, Den Haag, p. 22 op dbnl.org