• Oorspronkelijk de verleden tijd meervoud van connen, een uit de taal verdwenen nevenvorm van kunnen. In het Vroegnieuwnederlands werd konden de enige standaardvorm, in plaats van consten.[1]
  • kon·den
vervoeging van
kunnen

konden

  1. meervoud verleden tijd van kunnen
    • Wij konden. 
    • Jullie konden. 
    • Zij konden. 
     Toen ook de kinderen mijn rare plan accepteerden stonden alle lichten ineens op groen. De voorbereidingen konden beginnen.[2]
97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]
  1. KUNNEN (IN STAAT ZIJN), etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be