knoeper
- knoe·per
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knoeper | knoepers |
verkleinwoord |
de knoeper m
- iets dat enorm groot is
- ▸ Bij het diadeem hoort eigenlijk nog een knoeper van een diamant - een steen die Willem III in de zeventiende eeuw aanschafte voor zijn vrouw, Mary II van Engeland.[3]
- Het woord knoeper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knoeper" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
22 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ knoeper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Eefje Oomen“'Máxima's culotte; nee, nee, nee!'” (24-05-2018), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be