• knoe·per
  • klanknabootsing van knoert, knoest [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord knoeper knoepers
verkleinwoord

de knoeperm

  1. iets dat enorm groot is
     Bij het diadeem hoort eigenlijk nog een knoeper van een diamant - een steen die Willem III in de zeventiende eeuw aanschafte voor zijn vrouw, Mary II van Engeland.[3]
71 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[4]
  1. knoeper op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Eefje Oomen
    “'Máxima's culotte; nee, nee, nee!'” (24-05-2018), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be