• knip·pe·rend
vervoeging van: knipperen
verbogen vorm: knipperende

knipperend

  1. onvoltooid deelwoord van knipperen
stellend
onverbogen knipperend
verbogen knipperende

knipperend

  1. herhaaldelijk open- en dichtgaand van de ogen
    • De Baas van de Mollen kwam Nemo vertellen, dat de gang naar De Kleine Eik gereed was. Ze hadden de hele nacht doorgewerkt, zei hij hijgend, met knipperende oogjes tegen het felle licht van de zon. [1] 
  2. herhaaldelijk aan- en uitgaand van een licht
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina