knijp
- knijp
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘kroeg’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
vervoeging van |
---|
knijpen |
knijp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knijpen
- Ik knijp.
- gebiedende wijs van knijpen
- Knijp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knijpen
- Knijp je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | knijp | knijpen |
verkleinwoord | knijpje | knijpjes |
- (Limburg) een gereedschap om een warme pan of ketel mee vast te houden.
- Het woord knijp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knijp" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "knijp" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be