• knijp
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘kroeg’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
vervoeging van
knijpen

knijp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knijpen
    • Ik knijp. 
  2. gebiedende wijs van knijpen
    • Knijp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knijpen
    • Knijp je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord knijp knijpen
verkleinwoord knijpje knijpjes

de knijpv / m

  1. (Limburg) een gereedschap om een warme pan of ketel mee vast te houden.
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]