klonten
- klon·ten
de klonten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord klont
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klonten |
klontte |
geklont |
zwak -t | volledig |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
klonten
- één of enkele klonten vormen
- Het stijfsel begon na verloop van tijd te klonten.
- ▸ Poeder wil nog wel gaan klonten en zo haal ik het weer uit elkaar tot fijne stof.[2]
- ▸ Een wollige of donzen winterjas kun je wassen en drogen met tennisballen of drogerballen. Zo blijft de jas goed en gaat de vulling niet klonten.[3]
- ▸ Boven de triviale aarde klonten de wolken
Plebeïsch te zamen; ze zitten aaneengeklit[4]
- Het woord klonten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Pim Walenkamp geciteerd in“LAFV legt Leiden als dé wetenschapsstad vast” (december 2022) op leiden2022.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie DMWS B.V.“Winterjas wassen – 13 tips per soort jas” (22 november 2022) op washok.nl
- ↑ Weblink bron VII ‘De tuin der lusten’ : A (Achterkant zijluiken) in: Pé Hawinkels (ed. Cees van der Pluijm e.a.)Verzamelde gedichten. (1988), De Stiel, Nijmegen, p. 44