Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klinkt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afklinken

klinkt (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afklinken
    • Jij klinkt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afklinken
    • Hij klinkt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afklinken
    • Klinkt af! 

Gangbaarheid