klabbe
- klab·be
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klabbe |
klabber |
klabbet klabba |
klabbet klabba |
Klasse 1 zwak |
klabbe
- vastplakken, plakken
- «Skiene klabbet.»
- Aan de ski's bleef sneeuw plakken.
- «Leira klabbet seg til skoene.»
- Leem plakte vast aan zijn schoenen.
- «Skiene klabbet.»
- (spreektaal) slaan, een oorvijg geven
- [1]: klabbeføre
- [1]: (spreektaal) Det har lett for å klabbe på seg med tillitsverv.
Het is gemakkelijk om aan een erefunctie gehecht te zijn.
- [1]: Man påtar seg lett flere og flere av dem.
Men neemt steeds gemakkelijker meer hooi op zijn vork.
- klab·be
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klabbe |
klabbar |
klabba |
klabba |
Klasse 1 zwak |
klabbe
- vastplakken, plakken
- «Skiene klabbar.»
- Aan de ski's bleef sneeuw plakken.
- «Skiene klabbar.»
- (spreektaal) slaan, een oorvijg geven
- [1]: klabbeføre