• kir·ke·lig
  • Afleiding van het Deense zelfstandige naamwoord kirke met het achtervoegsel -lig
Naar frequentie 65189
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud kirkelig
o enkelvoud kirkeligt
meervoud kirkelige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
kirkelige

kirkelig

  1. (religie) kerkelijk
  • en kirkelig vielse
een kerkelijk huwelijk