• kir·ke·for·fat·ning
  • Samenstelling van de Deense zelfstandige naamwoorden kirke en forfatning met het voorvoegsel for- en met het achtervoegsel -ning
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kirkeforfatning     kirkeforfatningen     kirkeforfatninger     kirkeforfatningerne  
genitief   kirkeforfatnings     kirkeforfatningens     kirkeforfatningers     kirkeforfatningernes  

kirkeforfatning, g

  1. (religie) kerkelijk grondwet