Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerst·om·zet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerstomzet kerstomzetten
verkleinwoord kerstomzetje kerstomzetjes

Zelfstandig naamwoord

de kerstomzetm

  1. (kerst) (economie) som van alle bruto-opbrengsten (exclusief btw) uit verkoop in de kerstperiode
    • De kerstomzet was drie keer zo veel dan in andere maanden.