Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerst·groet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerstgroet kerstgroeten
verkleinwoord kerstgroetje kerstgroetjes

Zelfstandig naamwoord

de kerstgroetm

  1. (kerst) iemand aangename kerstdagen toewensen
    • Als kerstgroet zeiden mijn buren "Vrolijk Kerstfeest!"