Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerst·boom·vor·mig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen kerstboomvormig
verbogen kerstboomvormige

Bijvoeglijk naamwoord

kerstboomvormig

  1. (kerst) vorm van een kerstboom hebbend
    • De moeder bakte samen met haar zoon kerstboomvormige koekjes.