• kar·va
  • Bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van het Noorse werkwoord karve
Naar frequentie zeldzaam
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud karva - -
o enkelvoud karva
meervoud karva
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
karva - -

karva

  1. (in kleine stukjes) gehakt
  2. (in kleine stukjes) gesneden
  • karve potetene
aardappelen in kleine stukjes snijden
  • røyke karva blad
gesneden tobak (shag) roken

karva

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van karve

har karva

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van karve

karva

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van karve


  • kar·va
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud karva - -
o enkelvoud karva
meervoud karva
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
karva - -
  • Bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van de Nynorske werkwoorden karva en karve

karva

  1. (in kleine stukjes) gehakt
  2. (in kleine stukjes) gesneden
  • røykje karva blad
gesneden tobak (shag) roken

karva

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast karve, zie aldaar

karva

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van karva

har karva

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van karva

karva

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van karva

karva

  1. gebiedende wijs van karva

karva

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van karve

har karva

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van karve

karva

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van karve

karva

  1. gebiedende wijs van karva