• ka·na·daa·ischi
  • Pennsylvania-Duitse bijvoeglijknaamwoordsvorm met het achtervoegsel -isch en met de woorduitgang -i

kanadaaischi

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief vrouwelijk enkelvoud stellende trap van kanadaaisch

kanadaaischi

  1. onbepaald nominatief en accusatief vrouwelijk enkelvoud stellende trap van kanadaaisch