• kab·ber·doe·zen
  • kabberdoes met uitgang -en waarbij de slotklinker weer stemhebbend wordt

de kabberdoezenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kabberdoes
     Bovendien ben ik al jaren een trouwe klant van de poezeminnen in al de kabberdoezen langs de baan naar Mechelen...[1]
  1.   Weblink bron Proza-agenda (4) in: Nieuw Vlaams tijdschrift., jrg. 18 deel 1 nr. 2 (1965), Uitgeverij Ontwikkeling, Antwerpen, p. 202