• kaam
enkelvoud meervoud
naamwoord kaam kamen
verkleinwoord kaampje kaampjes

de kaamv / m

  1. een vliezig laagje op een vloeistof
    • Er lag een kaam op het bedorven bier. 
vervoeging van
kamen

kaam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kamen
    • Ik kaam. 
  2. gebiedende wijs van kamen
    • Kaam! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kamen
    • Kaam je? 
21 % van de Nederlanders;
13 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be