kaam
- kaam
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kaam | kamen |
verkleinwoord | kaampje | kaampjes |
- een vliezig laagje op een vloeistof
- Er lag een kaam op het bedorven bier.
vervoeging van |
---|
kamen |
kaam
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kamen
- Ik kaam.
- gebiedende wijs van kamen
- Kaam!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kamen
- Kaam je?
- Het woord kaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kaam" herkend door:
21 % | van de Nederlanders; |
13 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be