juxtaponeren
- jux·ta·po·ne·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
juxtaponeren |
juxtaponeerde |
gejuxtaponeerd |
zwak -d | volledig |
juxtaponeren
- overgankelijk naast elkaar plaatsen
- (taalkunde) nevenschikken
1. naast elkaar plaatsen
- Het woord 'juxtaponeren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "juxtaponeren" herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be