• jun·kie
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘verslaafde aan drugs’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1965 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord junkie junkies
verkleinwoord - -

de junkiem

  1. iemand die aan drugsgebruik verslaafd is
    • Wat moet je toch met die vieze junkie? 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]


junkie m

  1. (spreektaal) junk
    «Certains ont attrapé le sida quand ils étaient junkie
    Er zijn er die aids hebben gekregen toen ze junk waren. [1]