jachtclub
  • jacht·club
  • van het Engelse yachtclub [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord jachtclub jachtclubs
verkleinwoord

de jachtclubv / m

  1. vereniging van liefhebbers van de zeilsport
    • De afgelopen jaren bracht hij ook maanden door op het vervuilde water van Rio, samen met McIntosh en zijn Nederlandse trainingsmaat Kiran Badloe. Vanuit een eigen basis bij de jachtclub brachten ze elk detail, van de stromingen en de wind tot de invloeden van de heuvels rondom de baai, zo nauwkeurig mogelijk in kaart. [2] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Rob Schoof 14 augustus 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be