• in·zin·gen

inzingen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inzingen
zong in
ingezongen
klasse 3 volledig
  1. het maken van een geluidsopname van een lied
    • Meestal zien we Josje Huisman (oud-K3) in dure haute-couturekleding, maar als ze iets moet inzingen in een studio ziet de domineesdochter er heel anders uit. [2] 
  2. door zang iets beginnen
    • Vrijdagavond gaf het koor voor het eerst sinds jaren weer een nieuwjaarsconcert in het Parkgebouw. Door problemen met de akoestiek kon dat jarenlang niet. Maar nu is er een nieuw geluidssysteem en daardoor kan het koor het nieuwe jaar weer 'inzingen' in het Parkgebouw. [3] 
  3. als oefening iets zingen voordat men met het echte optreden begint
93 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]