• in·wer·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inwerken
werkte in
ingewerkt
zwak -t volledig

inwerken [1]

  1. uitwerking hebben, invloed hebben
    • Erytropoëtine werkt in op het beenmerg waar het de productie van rode bloedcellen stimuleert 
  2. overgankelijk in een materie thuis laten worden
    • Hij werd door het afdelingshoofd ingewerkt 
  3. overgankelijk al werkend aanbrengen
    • Door een draaiende beweging werd het materiaal ingewerkt 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]