1. Medici intuberen de luchtpijp van een kind in 1914.
  • in·tu·be·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
intuberen
intubeerde
geïntubeerd
zwak -d volledig

intuberen

  1. overgankelijk (medisch) voorzien van een buigzaam buisje dat door keel en luchtpijp loopt om verstikking te voorkomen
     Jannicke Mellin-Olsen, voorzitter van de in Londen gevestigde World Federation of Societies of Anaesthesiologists, legt uit dat artsen en verpleegkundigen zonder veel moeite zuurstof kunnen toedienen via maskers of buisjes in de neus van een patiënt. Maar het verdoven en intuberen (buizen in de luchtpijp aanbrengen om lucht uit een beademingsapparaat in de longen te blazen) van patiënten is een stuk lastiger.[1]
  1.   Weblink bron “Enige beademingsspecialist in Ethiopië probeert snel anderen te trainen” (12 mei 2020) op nu.nl