• in·trek
enkelvoud meervoud
naamwoord intrek -
verkleinwoord - -

de intrekm

  1. ~ nemen bij iemand: bij iemand gaan wonen
    • Hij nam zijn intrek bij Jan en zijn familie. 
     Zelf had hij juist zijn intrek genomen op de bovenverdieping van een van de huizen die het dichtst bij de oever stonden.[1]
vervoeging van
intrekken

intrek

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van intrekken
    • ... dat ik intrek. 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be