Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·net·fiets
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord internetfiets internetfietsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de internetfietsv / m

  1. fiets die men kiest en koopt via een internetwinkel
  2. fiets met een internetverbinding

Gangbaarheid