Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ruk·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inrukken
rukte in
ingerukt
zwak -t volledig

Werkwoord

inrukken

  1. ergatief (militair) snel een gebied binnenvallen
    • Ze waren al een flink stuk het land ingerukt voordat ze op enig verzet stuitten. 
  2. inergatief snel vertrekken, met name naar huis, kazerne, kleedkamer, remise e.d.
    • Na die rode kaart kon er ingerukt worden. 

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be